Lang leve de begraafplaats

Column van Stijn Fens in Trouw, 21 januari 2023

Laatst waren we bij het graf van mijn vader op die grote begraafplaats in Amsterdam, die alleen al vertrouwd voelt omdat-ie dicht bij het oude Ajax-stadion ligt. Soms meen ik, als ik uit mijn auto stap, in de verte nog mensen te horen juichen.

Na zijn dood is mijn vader nog één keer verhuisd, naar een andere wijk van de stad met nieuwe buren die ook allemaal waren overleden. Hij had deze laatste woning nog zelf uitgezocht. Voor ons nabestaanden veranderde er in die zin niets omdat een aantal wetmatigheden van het op bezoek gaan bleven gelden. Zoals de behoefte voelen om langs te gaan en het schuldgevoel als je lang niet geweest bent of te kort blijft. Eén voordeel: het komt nu altijd uit als je aanbelt.

Er zijn ook andere overeenkomsten met het bezoek aan het huis van een levende dierbare. Je hebt je vaste route ernaar toe en eenmaal dicht in de buurt van je bestemming, kun je het niet nalaten even een blik op het huis van de buren te werpen. Kijk, op nummer 91 is iemand anders komen wonen, nog maar een paar maanden geleden.

Het bleek dat klimopplanten hadden geprobeerd zich van het graf van mijn vader meester te maken. Voorzichtig, maar toch vastberaden haalden wij ze weg, terwijl we probeerden niet op het graf zelf – en dus op mijn vader – te staan.

Stilte en vriendschap

Het was een rustige zondagmiddag, de zon scheen zowaar. Ik keek rond en zag dat er bij het graf van de kunstschilders Witsen en Breitner, tegenover mijn vader, nu een bordje met uitleg was geplaatst. Dat gunde ik ze wel.

In de verte was een vrouw bezig met het netjes maken van een graf. Alleen dat beeld al gaf me rust. Ik hou van begraafplaatsen, van de stilte en van de vriendschap die er tussen vaste begraafplaatsbezoekers bestaat. Je hoort allemaal bij dezelfde vereniging: Nabestaanden United.

Op zoek naar een hark liep ik een man tegen het lijf. Hij had er een in z’n hand. Dat kwam mooi uit.

“Je mag ’m wel even lenen”, zei hij vriendelijk.

“Is dat uw vader die daar ligt?”, vroeg hij terwijl hij op diens graf wees.

Ik zei: “Ja, al veertien jaar”.

Hij draaide zich om naar het graf waar wij voor stonden.

“Hier ligt mijn vrouw. We waren 45 jaar samen. Ik kom hier elke dag.” Ik begreep hem.

Hoe idyllisch het allemaal ook was, toch bekroop me ook een onrustig gevoel. Het blijkt dat tegenwoordig steeds minder mensen zich laten begraven. Begraafplaatsen zijn nog net niet op sterven na dood, maar het aantal open plekken op onze dodenakkers neemt steeds verder toe. Elk jaar sluiten in Nederland noodgedwongen begraafplaatsen, liet de Landelijke Organisatie voor Begraafplaatsen weten aan de Volkskrant.

De doden als beurskoersen

Het komt allemaal door de toenemende populariteit van het cremeren. Inmiddels verkiest ruim twee derde van de Nederlanders de verbrandingsoven boven Moeder Aarde. Alle respect voor ieders keuze, maar het stemt mij toch weemoedig. Een kleine rondgang op internet maakte het er niet beter op. ‘Nederlanders steeds positiever over cremeren’ (site EO), ‘Tarieven grafrechten verschillen sterk en stijgen flink (Het Financieele Dagblad) en ‘Heeft de begraafplaats toekomst?’ (site van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten).

Ik las: “Een gemeente die besluit elk jaar vijftig graven te ruimen, maar er in datzelfde jaar niet meer dan vijftien uitgeeft, gaat er jaarlijks 35 graven op achteruit”. De doden als beurskoersen. Even verderop in het stuk wordt dood-deskundige Brenda Mathijssen geciteerd: ‘Niets zo erg als een dode begraafplaats’. Spontaan kwam bij mij het woord ‘sterfhuisconstructie’ op.

Ik kan slecht tegen vernieuwingen en dus moeten begraafplaatsen blijven. Ook die van mijn vader. Zijn doodomgeving moet er niet op achteruitgaan. Wees nu eens eerlijk: U moet er toch ook niet aan denken dat uw vader of moeder in een achterstandswijk komt te wonen, ook al is iedereen er dood?

We liepen naar de uitgang van het kerkhof. Het graf van mijn vader was weer netjes. Daar was de man van de hark weer. “We zien elkaar nog wel een keer”, zei hij. “Als ik dode takken op het graf van uw vader zie liggen, zal ik ze weghalen.”

Die belofte, hoe eenvoudig ook, was genoeg om dat gevoel van onrust voor even achter me te laten.